Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Mensenkind, profeteer tegen de [1]profeten Israels, [2]die profeteren, en zeg tot degenen, die [3]uit hun hart profeteren: Hoort des HEEREN woord. 1. Te weten die daar in Chaldea waren onder de weggevoerde Joden, die hen wilden wijsmaken dat zij in hun vaderland haast zouden wederkeren; zie van dezen ook Jer.29:8. Zij hadden ook hunne metgezellen in Jeruzalem; Jer.23:16,17. 2. Dat is, die het profetisch ambt, doch valselijk, zich aantrekken. 3. Hebreeuws, de profeten uit hun hart, dat is, die profeteren hetgeen uit hun eigen goeddunken, oordeel en drijving voortkomt, en niet van God. Zulke profeten worden gezegd valse gezichten en de bedriegerij van hun hart te profeteren, Jer.14:14, van de gezichten van hun hart te spreken, Jer.23:16; profeten te zijn van de bedriegerij van hun hart, Jer.23:26; hunnen geest na te wandelen; hier in vs.3. Zie het tegendeel Num.16:28, en de aantekening aldaar.